zondag 2 november 2014

Eindopdracht: les volgens het lesfasenmodel

Een les aan groep 2 volgens het lesfasenmodel. Lesduur 25 tot 30 minuten. 

De Toren 

Beginsituatie 
Beeldend vermogen: de kennisvaardigheden voor deze opdracht zijn het bedenken hoe een toren stevig blijft staan en het bouwen van een stevige toren (ruimtelijk denken). Dit kunnen sommige kinderen al. Het natekenen van een toren is voor de meesten een nieuwe vaardigheid. Het nabouwen van constructies via een voorbeeldblad doen sommige jongens uit de klas al met Knexx.

Ontwikkelingsfase: het associatieve stadium, het oordeel is gebaseerd op associaties.

Lesdoelen
Beeldend doel: kabouter Spillebeen woont beneden in het bos in zijn paddenstoel. Hij wil graag boven de bomen in het bos uit kunnen kijken, want hij houdt van zo’n mooi uitzicht. Hoe zou hij dit kunnen doen? Bouw een grote stevige toren voor Kabouter Spillebeen.
Technisch doel: het op elkaar stapelen van blokken tot een stevige hoge toren en het natekenen van de toren.

Oriëntatie/receptie
Beeldcultuur: Uitkijktoren de Kaap is postmodernistisch.
De Toren van Strijen komt uit de klassieke periode.

Beeldbeschouwen
Uitkijktoren de Kaap, Utrechtse Heuvelrug. Waar denk je dat hij van gemaakt is? Hoe hoog zal hij zijn? Deze toren is meer dan 100 jaar geleden gebouwd van hout en is ongeveer 10 jaar geleden opnieuw gebouwd in 2006. Hij is steviger gemaakt met een stalen frame. Dit stalen frame hebben ze bedekt met larikshout uit de Kaapse bossen.















De Toren van Strijen is heel lang geleden gebouwd, rond 1325. Waar denk je dat hij van gemaakt is? Hoe hoog zal hij zijn? Hij is gemaakt van grote stukken steen die ze op elkaar hebben gestapeld. Ze hebben er stukken tussenuit gelaten en dat waren de ramen. Ze hadden toen nog geen glas om ramen te maken. Vaak hadden ze helemaal niets of houten klepjes voor de ramen.  









Uitvoering/productie
Beeldend probleem: Kabouter Spillebeen woont beneden in het bos in zijn paddenstoel. Hij wil graag boven de bomen in het bos uit kunnen kijken, want hij houdt van zo’n mooi uitzicht. Het lijkt hem erg mooi om de toppen van de bomen te kunnen zien en niet alleen de boomstammen beneden. Hij zou graag een grote stevige toren in het bos willen hebben. Maar mocht hij omvallen dan wil hij graag dat een ander kind precies dezelfde voor hem kan bouwen. Daarom wil hij graag dat je een tekening maakt van de toren die je gebouwd hebt.

Beeldaspecten: ruimtelijke ordening (ruimte) en compositie

Werkprocessen & instructietechniek
Materialen: houten blokken, papier, potlood/stift.
Er zijn verschillende soorten blokken beschikbaar, grote en kleine, kinderen mogen zelf bepalen welke ze gebruiken.
Het bedenken en bouwen van een grote stevige toren valt onder het ontwerpproces. Hoe wordt de toren zo hoog mogelijk en blijft hij toch staan?
Als de toren af is maakt het kind een tekening van de toren, zodat iemand anders precies dezelfde toren kan maken. Hoe dit het beste op papier gezet kan worden valt ook onder het ontwerpproces. Eerst wat uitproberen, bekijken of het erop lijkt en het eventueel aanpassen.
Bij vragen geef ik eventueel uitleg. Mocht ik zien dat het niet lukt, stel ik vragen om ze op weg te helpen of geef een tip. 

Afsluiting/reflectie
Presentatievorm: De toren en de tekening kunnen naast elkaar aan de andere kinderen en de juf laten zien worden. Er kan gekeken worden of er een gelijkenis te zien is en ’s middags kan uitgeprobeerd worden of de torens nagebouwd kunnen worden vanaf de tekening.

Nabeschouwing: Zal kabouter Spillebeen blij zijn met de torens in zijn bos?


Beoordelingsmatrix
Niet zichtbaar
Voldoende zichtbaar
Duidelijk zichtbaar
Grote stevige toren gebouwd, de blokken goed gebruikt



De toren is nagetekend op papier  



De toren en de toren op papier lijken op elkaar  





Bijeenkomst 8: beeldend vermogen

 Deze tekening links is gemaakt door een jongen van net 5 jaar in groep 2. Zichtbaar is dat hij nog in het Krabbelstadium zit, in fase 1. Hij laat met potlood sporen achter. Hij gebruikt functionele kleuren (om vlakken van elkaar te onderscheiden) en een overall compositie. Er is sprake van een herhaling van motief (zoals de patronen in het midden ).
 De tekening hier rechts is gemaakt door een jongen van 7 uit groep 3. Het is duidelijk te zien dat dit kind in fase 2 zit, het schematische stadium. Alle figuren zijn verspreid geplaatst, dit is een wanordelijke plaatsing en er is sprake van exemplariteit alle figuurtjes zijn hetzelfde, maar een heeft een kroon dus dat is de koning. Hij gebruikt functionele kleuren, om de torens, brug en deur van het kasteel te onderscheiden. Ook schemakleuren, de kroon is geel. Hij tekent kopbuikpoters en er is grootteverschil in de figuren, sommige linksonder heel groot, andere heel klein.



De tekening links is gemaakt door een meisje van 5 jaar in groep 2. Ze zit in fase 2, het schematische stadium. We hebben er objectkleur opgeplakt, maar zie dat ze dat niet gebruikt. Ze gebruikt schemakleuren (banaan is geel, appel is rood, haar is geel) en functionele kleuren om dingen van elkaar te onderscheiden, want de fruitschaal maakt ze juist paars. Ze plaatst alles naast elkaar: afzonderlijke plaatsing en belang en verdringing. De voeten zijn haaks op de kopbuikpoter geplaatst, haaks contrast.


Ze gebruikt contouren, lijnen en een gesloten cirkelvorm voor de kopbuikpoter. Wat opvallend is is dat ze wel wenkbrauwen tekent.



De tekening hier rechts is gemaakt door een meisje van 6 jaar in groep 2. Ze zit ook in fase 2. Er is herhaling van motief te zien (zonnen) en er is een grondlijn getekend. Ook belang en verdringing, voorwerpen zijn naast elkaar geplaatst. Er is sprake van een centraal compositie, het figuurtje staat in het midden en alles draait daaromheen. Ze gebruikt schemakleuren (zon is geel, haar is geel, lucht is blauw, grond is groen) en symbolische kleuren (hartjes zijn roze en rood). De voeten zijn haaks op de figuur getekend, haaks contrast. Het is nog wel een kopbuikpoter, maar ze tekent wel benen met 2 lijnen, maar de armen zijn weer 1 lijn zonder handen.


Wat duidelijk te zien is, is dat naarmate een kind ouder wordt ze meer verbeelding op papier kunnen zetten. De jongen van 7 kan een hele voorstelling van kastelen met ridders in zijn hoofd op papier zetten. Ook het 3 oktober gedeelte, want hij heeft Leiden getekend, het symbool van de sleutelstad op de deur van het kasteel. Van belang is om ze als docent uitdagingen te bieden en ze op een gegeven moment te leren hoe je realistisch kan tekenen. Stap voor stap het beeldend vermogen bevorderen.




zaterdag 18 oktober 2014

Bijeenkomst 7: beeldend probleem

Wanneer je een opdracht krijgt met een beeldend probleem dan zet dat aan tot nadenken: hoe ga ik dit oplossen? Er zijn altijd meerdere mogelijkheden/oplossingen.
Als een kind een clichébeeld tekent, dan weet je als docent dat je opdracht  niet gelukt is. Clichébeelden zijn de kubus (zoals ze overal worden afgebeeld, zie foto hieronder), bomen, het standaard zonnetje en hartjes. Een echte kubus teken je aan de hand van lijnperspectief zoals in de foto hieronder.



We hebben met houtskool gewerkt. Bij de opdracht: teken een grappige kubus, wordt er vaak een smiley getekend (zie foto links).

Bij deze opdracht kregen we veel vrijheid, daar werden we onzeker van, we gingen overleggen en kijken bij anderen. Dit was een subjectieve opdracht, je kunt dat niet objectief beoordelen (met een rubric).

Opdracht: teken een kubus, laat aan de manier waarop je hem tekent zien dat het een blije kubus is (foto hierboven links).  Dit was ook lastig, want het is soms moeilijk om wat in je hoofd zit op papier te krijgen. Of een blije associatie bij voorwerpen te bedenken zonder smiley en dergelijke. Een verlegen kubus tekenen vonden we makkelijker. Hij was vaak in een hoekje getekend, klein, uitgeveegd, met stippellijn of smal getekend.
In deze opdrachten zit een beeldend en een technisch doel. De opdrachten kunnen op verschillende manier gegeven worden: teken een blije kubus en teken een kubus op een blije manier.


In het tweede deel van de les kregen we een opdracht die je moest aanvullen met een technisch of beeldend doel. Onze opdracht hierboven heeft alleen een technisch doel: het zetten van stippen met ecoline.
Als beeldend doel hebben we bedacht dat de kinderen er vallende herfstbladeren van kunnen maken, die wegwaaien in de wind. Als inleiding aan de opdracht kan over de herfst gepraat worden en dat de wind nu harder waait en de blaadjes van de bomen vallen. Welke kleuren hebben de blaadjes? Welke kant waaien ze op? Hoe zien de vallende blaadjes eruit?
Het beeldaspect is beweging. Er kan met herfstkleuren gewerkt worden, maar mogen ook andere kleuren zijn.
Het is belangrijk om niet te veel beeldaspecten in een opdracht te hebben, je moet denken aan het doel dat je wilt bereiken met de opdracht. Bij te veel beeldaspecten wordt de opdracht ingewikkeld.

vrijdag 10 oktober 2014

Bijeenkomst 6: ontwikkelingsfasen

Beschouwing afbeelding:
'In de wereld kwam er een ziel genaamd Ida' (1929-1930), Ivan Albright. We hebben gebruikt gemaakt van vragen die horen bij de 5 ontwikkelingsfasen van de theorie van Parsons.
Het is belangrijk om kennis te hebben van deze fasen als leraar, zodat je bij het bekijken van beelden rekening kunt houden met de fase waarin de kinderen zitten. Het is belangrijk om in het heden beelden te kunnen interpreteren. We worden tegenwoordig overspoeld met beelden, voornamelijk reclame en social media. Je kunt boodschappen beter zien en begrijpen.

Fase 1 het associatieve stadium (Favoritisme): wat is je eerste indruk van het schilderij?
Fase 2 het mimetische stadium (Ambachtelijkheid): Wat kan je vertellen over de voorstelling?
Fase 3 het expressieve stadium (Expressiviteit): Kan je je erin inleven?
Fase 4 het formele stadium (Formalisme): Hoe sluit de vormgeving aan op het thema?
Fase 5 het interpretatieve stadium (Open Mind): Hoe kan je het beeld zien in bredere context?

In fase 1 kan je aangeven wat je ziet en wat je ervan vindt, alleen mooi of lelijk volstaat niet.
In fase 2 is het de bedoeling om alles te benoemen wat je ziet. Hier zie je onder andere een kaptafel met geld en dode bloemen, vrouw op rieten stoel, spiegel, poederkwast en gescheurde stoffen. Nog geen interpretatie geven.
In fase 3 kan je aangeven wat je ziet in het schilderij, qua gevoelens bijvoorbeeld. In dit geval de uitdrukking van de vrouw. Woorden als: bedroefd, eenzaam en pijn.
In fase 4 kan je onder andere noemen: een glad jurkje in contrast met bobbelige benen, je kijkt van bovenaf en de vrouw staat centraal in de compositie. Er is sprake van clair obscur, dat is een groot licht/donker contrast. In dit schilderij zie je uitingen van het modernisme, het is niet meer natuurgetrouw. Er zijn wel verwijzingen naar het realisme (klassiek), zoals de kaptafel met dode bloemen en geld. We zien juist wel wat de vrouw ziet in de spiegel, haar interpretatie van de werkelijkheid. We zien juist niet hoe ze er in het echt uitziet, ook de leeftijd weten we niet.
In fase 5 kan je het plaatsen in de bredere context van die tijd (1930), zoals het schoonheidsideaal of de schilder zelf (mannelijke vrouw, wellicht zelfportret) of de plaats van de vrouw in de maatschappij (danseres, prostitutie). Het zou ook iets kunnen zeggen over de plek van de kunstenaar in de maatschappij.

Beschouwing afbeelding Rio2 
We hebben beschouwingsvragen opgesteld (in volgorde tot een dialoog) voor een poster van de film Rio2. De tekst bovenin de poster hier links stond er niet in.  Allereerst hebben we in een groepje van 5 personen kijkvragen geformuleerd voor de verschillende fasen gericht op groep 5/6.











Startvragen 
Herkennen jullie dit plaatje?
Wat zijn dit voor dieren?
Zijn jullie weleens op vakantie geweest naar een land dat er zo uitziet?

Onderzoeksvragen
Wat hebben de papegaaien vast?
Wat zie je op de achtergrond?
Waar staat ze op?
Wat hangt er om zijn nek? 

Analysevragen
Waar zijn de papegaaien? Hoe zie je dat?
Wat denk je dat ze gaan doen?
Wat zullen ze van elkaar vinden? Kennen ze elkaar?
Hoe voelt de linker papegaai zich denk je? Hoe zie je dat?
Zal de rechter papegaai zich ook zo voelen? Hoe zie je dat?

Speculatievragen
Wat zal er gebeuren als de papegaai van de boomstam afvalt?
Wat zal er gebeuren als hij zijn kaart kwijtraakt? En wat als zij de kaart kwijtraakt?
Wat zal er gebeuren als ze samen de jungle in gaan?

Vragen die leiden tot een oordeel/besluit 
Waar leidt de rivier heen?
Zal het goed komen met de papegaaien in de jungle?


zondag 5 oktober 2014

Bijeenkomst 5: beeldaspecten

We hebben een introductie van beeldaspecten gekregen. Het is belangrijk om hier als docent kennis van te hebben om bijvoorbeeld lesdoelen te stellen, maar ook om werkstukken achteraf te kunnen beoordelen. Er kan getoetst worden op kleur, licht, ruimte, lijn, vorm, compositie en textuur.


Bepalen van beeldaspecten
We hebben als opdracht allemaal een foto van een afbeelding uit een film gekregen. De bedoeling was om daar het belangrijkste beeldaspect uit te halen. Op papiertjes waren de verschillende beeldaspecten geschreven en je moest de juiste bij jouw beeld zoeken.

 Het was lastig het juiste briefje te vinden, omdat iedereen door elkaar liep. We hebben met de klas 1 tafel genomen en daar alles opgelegd om het overzicht te houden. Ik had de afbeelding met de dansende skeletten. Het belangrijkste beeldaspect op deze afbeelding is de slagschaduw die op de muur achter de skeletten valt.







Photoshop bewerking van 'selfie' met overdreven expressie 
We zijn zelf aan de slag gegaan met beeldaspecten door middel van het programma PSTouch op de Ipad. Ik heb een selfie gemaakt met een overdreven boze expressie. Het is een abstract beeld geworden qua kleur, vorm had nog meer abstract gekund. Ik ben niet meer herkenbaar. Ik heb een achtergrond achter mijn hoofd geplaatst om het beeld wat 'enger' te maken. Mijn hoofd als middelpunt op de voorgrond. Met het programma heb ik mijn gezicht doorzichtig gemaakt. Dit valt onder het beeldaspect ruimte. Door de kleurnuance komt mijn gezicht wat beter uit. Mijn ogen zijn bozer gemaakt door de felle rode en blauwe kleuren. De achtergrond heb ik expres zwart/wit gemaakt, om de kleuren eruit te laten springen.
           



     




zaterdag 20 september 2014

Bijeenkomst 4: werkprocessen


Animatiefilm 
Deze bijeenkomst was aansluitend op bijeenkomst 3. We hebben de racewagen laten 'rijden'. Door middel van ongeveer 100 foto's hebben we met een groepje van 4 een animatiefilmpje gemaakt waarbij het lijkt of de auto's rijden. Voorwaarden: snelheid, strijd en een spectaculaire crash. Eerst hebben we een storyboard gemaakt, twee auto's rijden op de weg en botsen uiteindelijk tegen elkaar aan. Dit is een ontwerpproces. Vervolgens hebben we de achtergrond bepaald en de benodigdheden bij elkaar gezocht. We hebben een webcam gebruikt en een zwarte papieren achtergrond op een bankje gelegd. Daar hebben we gebouwen op getekend met krijt. Twee van ons hebben de auto's stapje voor stapje verder gezet. De derde zorgde voor schaduw, want het was anders overbelicht. De vierde persoon maakte de foto's. We hebben de vleugels laten bewegen en gezorgd voor een grote crash. Het maken van de animatie valt onder een ambachtelijk werkproces. Ik vond het persoonlijk erg lastig om het filmpje te maken. We hebben vanuit 1 camerastandpunt gefilmd. Achteraf gezien hadden we meerdere standpunten kunnen nemen en wellicht een betere verhaallijn kunnen bedenken. Ik heb er veel van geleerd. Het verbaasd me vooral hoeveel tijd het kost en energie het kost om een korte film te maken. Vandaar dat ik natuurlijk toch trots ben op onze animatie.

Bijeenkomst 3: werkprocessen

Creëren van beweging  
De opdracht was een racemonster te maken van klei. Dit is een experimenteel werkproces. Voorwaarden: beweegbare onderdelen, snelheid uitstralen en hij moet er monsterlijk uitzien. De auto lijkt snel doordat hij laag bij de grond beweegt, achter grote wielen heeft en redelijk gestroomlijnd en glad is. De 'vleugels' kunnen bewegen en de wielen kunnen draaien door het gebruik van ijzerdraad. Hij kijkt boos met behulp van de wenkbrauwen.





Ik vind het een goede racewagen geworden. Wel vond ik het lastig hem monsterlijk te maken omdat hij ook snel moest zijn en dus niet te groot en lomp moest worden.